DEEL I – De geboorte van de grens: Ezra, Nehemia en het fundament van uitsluiting

Gepubliceerd op 1 augustus 2025 om 19:39

_Abstract

Dit essay onderzoekt hoe het herstelproject na de Babylonische ballingschap, onder leiding van Ezra en Nehemia, evolueerde van een politiek van inclusie naar een gesloten systeem van genealogische en religieuze uitsluiting. Uitgaand van het edict van Cyrus en de heropbouw van de tempel in Jeruzalem, analyseert deze tekst hoe grensvorming zich voltrekt op vier onderling verweven niveaus:

  • Tekstueel, via de canonieke Thora en genealogische herinterpretaties;
  • Ritueel, via cultusregels en sabbatswetten;
  • Sociaal, via huwelijksverboden en economische afbakening;
  • Fysiek, via de heropbouw van de stadsmuur.

In plaats van een open religieuze gemeenschap volgens Perzisch model, ontstaat zo een exclusieve identiteitspolitiek die zich structureel verankert in tekst, praktijk en infrastructuur. Deze analyse legt de theologische en sociale fundamenten bloot van wat een systematisch grensregime wordt— een regime dat gemeenschap bepaalt via genealogische selectie en cultische zuiverheid—en zo de toekomst in het verleden begint te sluiten.

 

_Inleiding

In 1879 werd in Babylon een kleitablet opgegraven die later bekend werd als ‘de Cyruscilinder’. De inscripties, opgesteld in naam van Cyrus de Grote na zijn verovering van Babylon in 539 v.Chr., beschrijven hoe hij tempels liet herstellen, gedeporteerde volken liet terugkeren en zichzelf presenteerde als een rechtvaardige heerser, gemandateerd door Marduk, de god van Babylon (British Museum). De tekst wordt vaak de hemel in geprezen als een vroege vorm van religieuze tolerantie en culturele erkenning, soms zelfs als een mensenrechtenverklaring avant la lettre (British Museum).

 

Deze analyse is echter ook omstreden. Verschillende historici wijzen erop dat de Cyruscilinder in de eerste plaats een koninklijk propagandadocument is in de echte Babylonische traditie, bedoeld om de macht van Cyrus over een veroverd volk te legitimeren, dan wel als een universeel tolerantieprogramma (Kuhrt, 2007; Grabbe, 2006). Toch markeert het edict van Cyrus, zoals weergegeven in Ezra 1:1–4, een opmerkelijke historische fase van herstel voor een specifiek volk, de naar Babylon gedeporteerde Judeeërs.

 

Dit essay onderzoekt wat er na dit moment gebeurt. Binnen een tijdsspanne van één eeuw evolueert het project van herstel en inclusie naar een gesloten systeem van genealogische zuiverheid en religieuze uitsluiting. De open geest van Cyrus maakt plaats voor de wet van Ezra en Nehemia. In naam van een nieuw verbond tussen God en zijn uitverkoren volk worden grenzen opgetrokken, families ontbonden en vreemden geweerd. Dit eerste deel analyseert hoe een universeel ideaal, van openheid, geleidelijk verschuift naar een exclusieve identiteit en hoe in die beweging de kiem wordt gelegd voor structurele uitsluiting.

 

_Angst voor de andere volkeren

De heropbouw van de tempel in Jeruzalem werd geïnitieerd door een heidense Perzische koning. In 538 v.Chr. vaardigde Cyrus de Grote een edict uit waarin hij de Joodse ballingen vroeg terug te keren naar hun land en voor God een huis te bouwen in Jeruzalem (Ezra 1:1–4). Cyrus profileert zichzelf — op de typisch Perzische manier — als gekozen door de God van de hemel:

“Zo zegt Cyrus, de koning van Perzië: De HEERE, de God van de hemel, heeft mij alle koninkrijken van de aarde gegeven, en Hij heeft mij opgedragen om voor Hem een huis te bouwen in Jeruzalem, dat in Juda is.” - Ezra 1:2

 

Onder leiding van de joodse prins Zerubbabel en Jozua begint de heropbouw (Ezra 2:2; 3:2). In 515 v.Chr. wordt de tweede tempel van Jeruzalem ingewijd (Ezra 6:15–18). Maar al snel maakt de vreugde plaats voor een angst voor dat wat vreemd is:

Ondanks hun angst voor de omwonende volken vestigden zij het altaar op zijn vroegere grondvesten en droegen 's ochtends en 's avonds brandoffers aan de HEER op.” - Ezra 3:3

 

Het mechanisme van uitsluiting sluipt snel in de cultus van de heropgebouwde tempel naar binnen: de ander wordt een bedreiging voor de cultus, niet een partner in het gedeelde land. In Ezra 4 wordt dat pijnlijk duidelijk, de "volken van het land" bieden hun hulp aan bij de heropbouw van de tempel:

Toen de vijanden van Juda en Benjamin hoorden dat de teruggekeerde ballingen een tempel bouwden voor de HEER, de God van Israël, gingen zij naar Zerubbabel en de familiehoofden toe en zeiden hun: ‘Wij willen met u aan de bouw deelnemen, want wij vereren uw God zoals u doet, en wij hebben hem offers gebracht sinds de tijd dat Esarhaddon, de koning van Assyrië, ons hier heeft gebracht.’’ - Ezra 4:2

 

Het antwoord van de leiders is nogal bot:

Een huis bouwen voor onze God is geen zaak voor u en ons samen. Voor de HEER, de God van Israël, moeten wij alleen bouwen, want zo heeft koning Cyrus, de koning van Perzië aan ons bevolen.” -  Ezra 4:3

 

De religieuze gemeenschap wordt gesloten op basis van herkomst. De ‘vreemde’ wordt niet geweerd omwille van afgoderij of immoraliteit, maar omwille van zijn afkomst en de beschermde collectieve identiteit van de ballingen. De eenheid van een cultus voor alle bewoners van het land wordt ondergeschikt gemaakt aan de zuiverheid van een uitverkoren volk.

 

_Genealogische zuivering

Ezra, een priester en schriftgeleerde, werd rond 458 v.Chr. -een kleine 100 jaar na de heropbouw van de tempel van Jeruzalem- door koning Artaxerxes I naar Judea gestuurd met de opdracht de Thora van God toe te laten passen en te onderwijzen onder het volk (Ezra 7:14). Nehemia volgde hem enkele jaren later, rond 445 v.Chr., als politiek leider en gouverneur van de provincie Juda. Hun gezamenlijke opdracht was het volk van Israël religieus en politieke herordenen, met de bedoeling de gemeenschap na de traumatische ballingschap te herstellen.

 

Als ze aankomen vinden ze een situatie die niet strookt met hun ideaal van een zuiver volk omwille van de gemengde huwelijken tussen Israëlitische mannen en vrouwen uit de plaatselijke (niet-Joodse) bevolking. Voor Ezra en Nehemia vormen deze verbintenissen een serieuze bedreiging voor de cultische zuiverheid en de gehoorzaamheid aan de goddelijke wet. Ze voeren een driest scheidingsbeleid door. Buitenlandse vrouwen én hun kinderen worden afgezonderd en uitgestoten. Gezinnen worden ontbonden in naam van de gehoorzaamheid aan de Thora en de genealogische reinheid.

“En Sechanja, de zoon van Jechiël, een van de zonen van Elam, nam het woord en sprak tot Ezra: ‘Wij zijn ontrouw geweest tegenover onze God, en hebben uitheemse vrouwen genomen uit de volken van het land, maar ook nu is er hoop voor Israël. Laat ons een verbond sluiten met onze God, om al deze vrouwen en kinderen weg te sturen, volgens de daad van mijn heer [met kleine letter!] en van hen die de geboden van onze God vrezen, en zo zijn leer nakomen.’” - Ezra 10:2–3

 

Nehemia gaat nog driester tewerk.

Ik viel tegen hen uit en vervloekten ze; sommigen van de mannen sloeg ik en ik trok ze de haren uit; en ik dwong ze bij God te zweren dat ze hun dochters niet zouden uithuwelijken aan de zonen van de omwonende volken, en daaruit geen vrouwen zouden nemen voor hun eigen zoon of zichzelf. Ik zei tegen hen: ‘Heeft Salomo, de koning van Israël, zich immers ook niet hieraan schuldig gemaakt. Onder alle volken was er geen koning zoals hij; hij werd bemind door God en God heeft hem tot koning gemaakt over heel Israël. Maar zijn buitenlandse vrouwen hebben zelfs hem tot zonde verleid.’” - Nehemia 13:25–26

 

_Sociale afscheiding van de vreemdelingen

Wanneer Ezra de Thora voor het verzamelde voorleest, ontstaat er een scherp moment van afbakening. De tekst roept directe actie op:

“In die tijd las men in het bijzijn van heel het volk voor uit het boek van Mozes, waarin geschreven staat dat nooit een Ammoniet of Moabiet toegelaten mag worden tot de gemeente van God. Dit omdat zij de Israëlieten niet van brood en water voorzagen, en Bileam inhuurden om hen te vervloeken. Maar onze God veranderde de vloek in een zegen. Toen men deze bepaling vernam, zonderde men onmiddellijk iedereen af die niet van Israëlitische afstamming was.” -Nehemia 13:1–3

 

De motivatie voor deze afscheiding– dat de Ammonieten en Moabieten de Israëlieten tijdens de woestijntocht, onder leiding van Mozes, niet met brood en water hielpen – verwijst naar een oud conflict (Deuteronomium 23:4-5). Brood en water zijn niet zomaar voedingsmiddelen, maar symbolen van gastvrijheid en erkenning: wie reizigers niet van de meest basale levensbehoeften voorziet, stelt zich vijandig op en verbreekt elke band van wederkerigheid. De herinnering aan deze weigering wordt eeuwen later in de tekst gebruikt als rechtvaardiging voor de sociale uitsluiting.

 

Het is een voorbeeld van hoe een historische én mythologische constructie het heden gaat vormgeven. De wet functioneert als een grens: ze projecteert een verleden – deels feitelijk, deels geherinterpreteerd – op de huidige gemeenschap en bepaalt op basis daarvan wie erbij hoort en wie niet. De tekst vormt de lens waardoor de sociale werkelijkheid wordt beoordeeld, eerder dan omgekeerd. Een gemeenschap wordt niet langer bepaald door bestaande relaties of gedeelde zorg, maar door genealogie en gehoorzaamheid aan een gecanoniseerde wet.

 

_Religieuze en fysieke muren – de cultus als grens

Onder het gouverneurschap Nehemia verschuift de grens van de cultus steeds meer naar een tastbare, sociale en fysieke realiteit:

“De kooplieden en handelaars in allerlei koopwaar brachten een paar keer de nacht buiten de muren van Jeruzalem door. Ik gaf ze een waarschuwing: ‘Waarom brengt u de nacht door voor de muur? Als u dit weer doet, laat ik u inrekenen.’ Sindsdien zijn ze op de sabbat niet teruggekeerd.’” - Nehemia 13:21

 

De muur fungeert als een duidelijke fysieke scheidslijn: wie binnen is, behoort tot het heilige volk; wie buiten is, staat er letterlijk en symbolisch buiten. Tegelijkertijd worden de sabbat en de tempel ingezet als markers van nationale en religieuze identiteit. Handel drijven op de sabbat wordt verboden, huwelijken met ‘vreemdelingen’ worden als onrein beschouwd, en zelfs de tempel zelf wordt gezuiverd van alles wat als niet-Israëlitisch wordt gezien.

 

De cultus wordt niet alleen een kwestie van geloof en ritueel, maar een systeem dat het sociaal weefsel ordent: wie niet behoort tot de groep van de teruggekeerde ballingen, wordt uitgesloten van handel, huwelijk en gemeenschapsleven. De muur, de sabbat en de tempel creëren samen een gelaagde grensstructuur die bepaalt wie binnen en wie buiten de gemeenschap valt.

 

_Verzet – Sanballat, Tobia en Gesem

De heropbouw van de muren en de herordening van het sociale en religieuze leven roepen ook verzet op. Figuren als Sanballat, Tobia en Gesem worden in de tekst vaak eenvoudig als vijanden neergezet, maar hun positie is complexer. Deze leiders van omliggende gebieden – Samaria, Ammon en Arabische stammen – waren historisch en religieus nauw verbonden met Jeruzalem en zijn bevolking. Hun kritiek richt zich niet op het herstel van de stad op zich, maar op de exclusieve manier waarop dit gebeurt: een project dat grenzen trekt op basis van genealogie en cultische zuiverheid.

 

Wanneer zij voor het eerst horen over de plannen om de muur rondom Jeruzalem te herop te bouwen, reageren ze spottend en waarschuwen voor mogelijke ongehoorzaamheid aan de Perzische koning:

Toen Samballat, de Choroniet, Tobia, de Ammonitische magistraat, en Gesem, de Arabier, hiervan hoorden, lachten ze ons uit en spottend zeiden ze tegen ons: ‘Wat doen jullie daar? Willen jullie opstand plegen tegen de Koning?’ Maar ik antwoordde hun: ‘De God van de hemel zal ons plan laten slagen, Wij, zijn dienaren, beginnen de wederopbouw van Jeruzalem, maar u hebt er rechtens geen deel aan, nog iets dat er uw gedachtenis in stand houdt’” -Nehemia 2:19

 

Dit is een belangrijke passage, omdat ze indirect duidelijk maakt dat de manier waarop de tempel en de muren worden heropgebouwd indruist tegen de oorspronkelijke opdracht van Cyrus en de daaropvolgende Perzische koningen. De Perzische politiek, zoals geschreven in de Cyruscilinder, gaf expliciet ruimte aan de verschillende religies en bevolkingsgroepen om hun eigen cultus te herstellen. Onder Nehemia wordt deze geest van inclusie, in Jeruzalem, omgebogen naar een beleid van religieuze en sociale uitsluiting. Later, wanneer de muur bijna voltooid is, proberen Sanballat en Gesem Nehemia te beïnvloeden:

“Sanballat, Tobia, Gesem, de Arabier, en onze andere vijanden hoorden dat ik de muur weer opgebouwd had en dat er geen bres meer overgebleven was. Op dat ogenblik had ik de deuren nog niet in de poorten geplaatst. Daarom stuurden Sambalat en Gesem mij de volgende boodschap: ‘Kom, laten wij een ontmoeting hebben in Kefrim, in de Onovlakte.’ Maar ze waren mij kwaad gezind. Ik stuurde daarom boden naar hen met de boodschap: ‘Ik heb een groot werk onderhanden en daarom kan ik niet komen.’” -Nehemia 6:2

 

Sanballat, Tobia en Gesem vallen buiten de nieuw gedefinieerde identiteit, niet omdat ze per se kwaad willen berokkenen, maar omdat ze niet voldoen aan de nieuwe normen. Hun verzet – via spot, diplomatieke druk en het aanwijzen van de kloof met de oorspronkelijke Perzische opdracht – kan worden gelezen als een protest tegen een exclusief identiteitsproject dat oude verbonden en relaties verbreekt. Door hen als vijanden te labelen, bevestigt de tekst precies de grens die Nehemia en zijn medestanders willen trekken: binnen versus buiten, zuiver versus onzuiver, wij versus zij.

 

_De bloedlijn en de theologie van de afscheiding

De uitsluiting die met Nehemia duidelijk zichtbaar wordt, is niet alleen een praktische of politieke keuze, maar wortelt diep in de genealogieën van Genesis. Vanaf het begin van Israëls verhaal loopt een theologische lijn waarin sommige bloedlijnen worden uitverkoren en andere verworpen.

  • Izaäk boven Ismaël (Genesis 17: 21): alleen Izaäk wordt erfgenaam van het verbond, terwijl Ismaël en zijn nakomelingen – de Ismaëlieten, later verbonden met de Arabische stammen – buiten de belofte blijven.
  • Jakob boven Esau (Genesis 25: 27): Jakob ontvangt de zegen en erfenis, terwijl Esau de stamvader wordt van Edom, een volk dat vaak als vijand wordt gezien.
  • Israël boven Moab en Ammon (Genesis 19; Deuteronomium 23:3): Moab en Ammon, nakomelingen van Lot, worden verwant genoemd, maar door hun ‘onzuivere’ oorsprong uitgesloten van deelname aan de gemeenschap van de HEER.

Het herhalende patroon van verkiezing en verwerping vormt een theologisch frame dat het denken van Ezra en Nehemia doordringt: er is altijd een gekozen lijn (Izaäk, Jakob, Israël) en een afgewezen lijn (Ismaël, Esau, Moab, Ammon).

 

De figuren Sanballat (Samaritaan), Tobia (Ammoniet) en Gesem (Arabier) worden expliciet binnen dit schema geplaatst.

  • Sanballat behoort tot de Samaritanen, een gemeenschap die afstamt van de noordelijke stammen van Israël maar als ‘vermengd’ wordt beschouwd.
  • Tobia is Ammoniet en staat genealogisch in de lijn die in Deuteronomium 23:3 expliciet wordt uitgesloten.
  • Gesem is Arabier, en wordt zo verbonden met de lijn van Ismaël: de eerstgeboren zoon van Abraham die buiten de belofte is geplaatst.

 

Zelfs wanneer ze aanbieden om mee te bouwen aan de tempel, worden ze resoluut afgewezen. De muur van Jeruzalem wordt daarmee meer dan een verdedigingswerk. Het belichaamt een eeuwenoude uitgezuiverde genealogische theologie: een grens die de gemeenschap, de geschiedenis en de identiteit afbakent volgens afkomst en zuiverheid. Niet geloof, gedeelde waarden of religieuze toewijding bepalen wie erbij mag horen, maar de bloedlijn en de onvermijdelijke selectie die daaruit voortvloeit. Binnen versus buiten, zuiver versus onzuiver

 

_Slot

Wat als een religieus tolerant herstelproject begon onder Perzische auspiciën — tempelherbouw, terugkeer en cultische vereniging — verharde in de eeuw die volgde tot een systeem van uitsluiting. De open geest van Cyrus maakte plaats voor genealogische uitzuiveringen: de gemeenschap werd geherdefinieerd met afstamming, waardoor verwanten als Samaritanen, Ammonieten en Arabieren buiten de gemeenschap werden geplaatst. Daaruit volgde de scheiding van ‘vreemdelingen’  volgens de wet en in de praktijk: de afwijzing van medebouwers, de ontbinding van gemengde gezinnen en de cultische afgrenzing tijdens de sabbat. Parallel daaraan groeiden de fysieke muren van Jeruzalem en de rituele markers (tempel, sabbat) uit tot instrumenten die het sociale weefsel ordenden: binnen versus buiten, zuiver versus onzuiver. Zo werd de stad, het bedoelde centrum van vereniging, niet alleen versterkt, maar ook verdeeld.

 

Deze analyse in deel I heeft laten zien hoe teksten, rituelen, sociale organisatie en infrastructuur samenvielen in één project van uitsluiting—een grensregime dat zijn legitimiteit zoekt in het verleden en tegelijk de toekomst afsluit. In Deel II wordt deze dynamiek theoretisch uitgediept: hoe zulke historische processen van grensvorming kunnen uitgroeien tot gesloten systemen, en hoe Popper’s kritiek op historisch determinisme ons helpt de gevaren van zulke systemen te begrijpen.

 

[Wordt vervolgd in Deel II: De gesloten toekomst – Ezra, Nehemia en de waarschuwing van Popper]

 

_Bibliografie

Bijbel (Willibrordvertaling). (2012). De Bijbel: Willibrordvertaling (editie 2012). Uitgeverij Jongbloed te Heerenveen.

British Museum. The Cyrus Cylinder. Geraadpleegd op 30 juli 2025: https://www.britishmuseum.org/collection/object/W_1880-0617-1941

Grabbe, L. L. (2006). A history of the Jews and Judaism in the Second Temple Period, Volume 1. T&T Clark.

Kuhrt, A. (2007). The Cyrus Cylinder and Achaemenid imperial policy. In From Cyrus to Alexander: A History of the Persian Empire (pp. 70–75). Eisenbrauns.

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.