De staat schiet tekort: Ecologisch pragmatisme en duurzame veiligheid in Rusland en Oekraïne

Gepubliceerd op 19 augustus 2025 om 18:24

Abstract

Dit artikel analyseert het conflict tussen Rusland en Oekraïne vanuit een ecologisch-pragmatisch perspectief. Waar conventionele benaderingen vertrekken vanuit een statelijke logica van soevereiniteit en territoriale controle, stelt dit artikel dat duurzame veiligheid slechts mogelijk is door wederzijdse afhankelijkheden te erkennen en institutioneel vorm te geven. Ecologisch pragmatisme wordt gedefinieerd als het normatief handelen dat rekening houdt met de ecologische en sociale mogelijkheden, kwetsbaarheden en noodzakelijkheden van bevolkingen en hun niches, met als doel een duurzaam evenwicht te bereiken. Deze benadering sluit aan bij de commons-traditie van Ostrom en wordt verder ontwikkeld binnen Human2. Het artikel concludeert dat duurzame veiligheid niet kan voortkomen uit militarisering of territoriale herschikking, maar enkel uit institutionele vormen die interdependentie erkennen en gezamenlijk beheren.

 

Methodologisch kader

Dit artikel vertrekt vanuit een ecologisch-pragmatisch perspectief, ontwikkeld binnen Human2. Ecologisch pragmatisme wordt gedefinieerd als: het stellen van sociaal-politieke handelingen die, rekening houdend met de sociale en ecologische mogelijkheden, kwetsbaarheden en noodzakelijkheden van ecologische niches en hun bevolkingen, gericht zijn op het bereiken van een duurzaam evenwicht. Deze benadering sluit aan bij de traditie van commons zoals ontwikkeld door Elinor Ostrom (1990) en is verder verfijnd in een reeks bijdragen waarin ecologische, sociale en culturele interdependenties worden casuïstisch geanalyseerd.

 

Het methodologische uitgangspunt is dat conflicten niet alleen worden begrepen vanuit een statelijke en territoriale logica, maar moeten worden gezien als gelaagde systemen. Het model onderscheidt vier analytische dimensies:

  • Fysiek-ecologische laag – natuurlijke infrastructuren zoals water, bodem, klimaat en geografie.
  • Biotisch-economische laag – landbouw, voedselvoorziening, energie en industriële capaciteit.
  • Sociaal-culturele laag – identiteiten, collectieve herinneringen, religie en culturele praktijken.
  • Kennis- en symbolische laag – informatie, communicatie, kennisstructuren en symbolische representaties.

Voor de bondigheid en de focus van dit artikel worden enkel de eerste twee lagen (fysiek-ecologisch en biotisch-economisch) uitgewerkt. De sociaal-culturele en de kennis-/symbolische dimensie worden in andere artikelen casuïstisch uitgewerkt.

 

_Inleiding

Het conflict tussen Rusland en Oekraïne wordt doorgaans gekaderd als een interstatelijk conflict: begrippen als soevereiniteit, staatsgrenzen, veiligheid en machtsevenwicht domineren het discours. Achter deze taal zit een logica verscholen: territoriale controle verleent het recht tot exclusieve beschikking over land, hulpbronnen en bevolking. Deze logica, die de internationale orde sinds de negentiende eeuw structureert, vertoont in de eenentwintigste eeuw duidelijke grenzen met uiterst destructieve neveneffecten.

 

De werkhypothese die in dit artikel stelt dat het conflict tussen Rusland en Oekraïne – analoog aan de situatie in Israël en Palestina – een ecologisch-pragmatisch probleem blootlegt dat door de statelijke logica niet kan worden opgelost. De inzet is niet louter geopolitiek of militair, maar betreft de toegang tot en het beheer van levensaders zoals waterlopen, kustlijnen, graanvelden en energiecorridors (Scholvin & Strüver, 2013). Deze systemen zijn per definitie gedeeld en laten zich niet duurzaam reduceren tot exclusief bezit. De interstatelijke logica maskeert interdependentie, verhindert de ontwikkeling van duurzame oplossingen en werkt intergenerationeel wantrouwen in de hand.

 

Vergelijkbare dynamieken zijn zichtbaar in andere regio’s, zoals het beheer van het Nijlbekken door Ethiopië, Egypte en Soedan, of de toegang tot water in Gaza, waar exclusieve claims op gedeelde levensaders eveneens tot structureel conflict leiden. Een ecologisch-pragmatische benadering, daarentegen, kan zowel oplossend als preventief werken. Zij maakt een overgang van conflicterende naar complementaire belangen door een grondgebied niet primair te beschouwen als object van bezit en verdeling, maar als een ecologisch systeem waarvan meerdere partijen afhankelijk zijn. Dit perspectief opent de mogelijkheid tot samenwerking die gebaseerd is op het erkennen van wederzijdse afhankelijkheid en gedeelde verantwoordelijkheid.

 

_Wat is ecologisch pragmatisme?

Definitie

Ecologisch pragmatisme is ‘het normatief en politiek handelen dat uitgaat van de feitelijke sociale en ecologische mogelijkheden, kwetsbaarheden en noodzakelijkheden van een ecologische niche en haar bevolkingen, met als doel te komen tot een optimaal duurzaam evenwicht’.

 

Positionering van het ecologisch pragmatisme

Ecologisch pragmatisme sluit aan bij een reeks bestaande benaderingen in de literatuur, maar onderscheidt zich door de nadruk op normatief handelen en institutionele vormgeving. Het concept planetary security legt de nadruk op de bedreigingen die klimaatverandering en ecologische degradatie vormen voor mondiale stabiliteit (Tänzler & Carius, 2017). Resilience thinking richt zich op de adaptieve capaciteit van socio-ecologische systemen en de mogelijkheid om schokken en verstoringen te absorberen (Folke, 2006). De socio-ecological systems theory (SES) van Ostrom en collega’s analyseert hoe commons als geneste systemen functioneren en welke governance-structuren duurzame collectieve actie mogelijk maken (Ostrom, 2009; Berkes, Colding, & Folke, 2003). Environmental peacebuilding benadrukt op zijn beurt de rol van natuurbeheer en gedeelde hulpbronnen als instrumenten in vredesopbouwprocessen (Conca & Dabelko, 2002; Ide, 2019).

 

Ecologisch pragmatisme bouwt op deze tradities voort, maar verlegt de focus. Het is minder defensief dan planetary security, dat vooral uitgaat van risico’s en bedreigingen; minder descriptief dan resilience thinking, dat zich concentreert op adaptieve capaciteit zonder expliciete normatieve oriëntatie; minder instrumenteel dan environmental peacebuilding, dat samenwerking vaak als middel tot vrede beschouwt; en meer expliciet normatief dan SES, dat vooral analyseert hoe commons functioneren. Ecologisch pragmatisme definieert veiligheid vanuit de noodzaak om interdependentie te erkennen en institutioneel te verankeren. Het gaat uit van de wederzijdse kwetsbaarheid en noodzakelijke samenwerking van bevolkingen in gedeelde niches, en stelt dat duurzame veiligheid enkel kan voortkomen uit politieke en institutionele vormen die deze interdependentie expliciet erkennen en beheren.

 

 

_Het ecologisch-pragmatisch belang van de zuidelijke corridor voor Oekraïne en Rusland

De vredesvoorstellen die momenteel circuleren – zowel vanuit Moskou als vanuit het Westen– zitten gevangen in de logica van de staat. Poetin vraagt Oekraïne om Loehansk en Donetsk op te geven, de frontlijnen in Cherson en Zaporizja te bevriezen en de annexatie van de Krim te erkennen. Ook Donald Trump suggereert dat Oekraïne de Donbas zou moeten afstaan en dat een NAVO-lidmaatschap van Oekraïne moet worden uitgesloten. Deze voorstellen vertrekken vanuit de klassieke logica van territorialiteit: de overtuiging dat territoriale (her)schikking een stabiele politieke orde kan garanderen (Charap & Colton, 2017; Toal, 2017).

 

Een ecologisch-pragmatische analyse laat zien dat de betrokken gebieden meer zijn dan af te bakenen territoria. Ze zijn knooppunten in gedeelde ecologische en economische systemen, waarin water, bodem, energie en maritieme toegangen met elkaar verweven zijn. Door de analyse toe te passen op de fysieke-ecologische laag (a) en de biotisch-economische laag (b), wordt duidelijk wat de belangen van Oekraïne en Rusland zijn – en waarom de logica van exclusieve soevereiniteit tekortschiet.

 

Laag a – Fysiek-ecologisch

Voor Rusland zijn deze regio’s van belang omdat zij de landcorridor naar de Krim veiligstellen en de toegang tot de Zee van Azov garanderen. Deze zee vormt de verbinding met Sebastopol, de strategische warmwaterhaven die Rusland een zeldzame en permanente toegang biedt tot de Middellandse Zee en via de Bosporus tot de wereldeconomie (Toal, 2017). Dit is voor Rusland van structureel belang: elders is het land grotendeels aangewezen op havens die ’s winters dichtvriezen. Daarnaast waarborgt controle over waterinfrastructuren zoals het Noord-Krimkanaal de bevoorrading van de Krim, die zonder deze toevoer kampt met chronische droogte (Wolff, 2022). Voor Oekraïne vertegenwoordigen dezelfde regio’s een ecologische basis die essentieel is voor de nationale levensvatbaarheid. De zwarte aarde (chernozem) vormt de kern van de landbouwproductie (Von Cramon-Taubadel & Nivievskyi, 2021), terwijl een toegang tot de Zee van Azov noodzakelijk is om graan, staal en andere exportproducten op de wereldmarkt te brengen. Het verlies van deze gebieden zou betekenen dat Oekraïne grotendeels wordt afgesneden van zijn maritieme toegang en dat cruciale hydrologische systemen uit handen worden gegeven (Moyer, Bohl, & Turner, 2022).

 

Samenvattend toont de fysieke-ecologische laag dat dezelfde infrastructuren en landschappen voor Rusland een geopolitiek levensbelangrijk zijn, terwijl ze voor Oekraïne de basis vormen van nationale overleving.

 

Laag b – Biotisch/biologisch en economisch-materieel

Voor Rusland ligt het belang in drie pijlers. Ten eerste is er het energiebelang: de corridor verstevigt de controle over industriële installaties en offshore olie- en gasvelden in de Zwarte Zee, en draagt bij aan de mogelijkheid om energie als geopolitieke hefboom richting Europa te blijven inzetten (Smith Stegen, 2011). Ten tweede geeft controle over de Oekraïense graanproductie en export invloed op de mondiale voedselmarkt (Hendrix & Brinkman, 2013). Ten derde versterken de havens van Marioepol en Berdjansk de Russische greep op regionale handelsstromen, terwijl ze tegelijk Oekraïne’s exportcapaciteit neutraliseren. Voor Oekraïne is dezelfde zone van vitaal belang voor nationale overleving. De graanexport is de economische levensader van het land (Von Cramon-Taubadel & Nivievskyi, 2021), de industriële complexen in het zuiden vormen de basis van werkgelegenheid en energievoorziening, en de havens van Marioepol en Berdjansk zijn de toegangspoorten tot de wereldeconomie. Hun verlies betekent niet enkel een economische verzwakking, maar ook een directe bedreiging voor de voedselzekerheid en de gezondheid van de bevolking (Moyer et al., 2022).

 

De biotisch-economische laag maakt duidelijk dat beide staten hun economische en ecologische levensaders zich in dezelfde zone bevinden, waardoor exclusieve soevereiniteit per definitie tot asymmetrie en conflict leidt.

 

Tussenconclusie

De ecologisch-pragmatische invalshoek toont dat de zuidelijke corridor meerdere functies heeft: hydrologisch, agrarisch, energetisch en maritiem. Voor Rusland staat vooral de toegang tot warmwaterhavens en de beheersing van energie- en voedselstromen centraal, terwijl Oekraïne vecht voor de instandhouding van zijn ecologische basis en economische levensvatbaarheid. De statelijke logica, die deze realiteit herleidt tot een territoriale ruil of annexatie, maskeert een structurele en geïnstitutionaliseerde asymmetrie. Wat in feite op het spel staat, is niet de vraag wie eigenaar is van een afgebakend grondgebied, maar hoe gedeelde levensaders beheerd kunnen worden in een context van wederzijdse afhankelijkheid.

 

_De veiligheidslogica van het stekelvarken: militarisering versus interdependentie

In het westerse veiligheidsdiscours wordt Oekraïne vaak voorgesteld als een “stekelvarken”: een staat die zodanig militair wordt versterkt dat een Russische aanval niet effectief en te duur zou zijn. De Europese Unie en de NAVO steunen deze strategie met leveringen van wapens, militaire training en strategische garanties. Hiermee wordt geprobeerd om Oekraïne weerbaarder te maken tegen Russische agressie (Wolff, 2020).

 

Vanuit een ecologisch-pragmatisch perspectief is dit problematisch. Ten eerste zijn Oekraïne en Rusland onherroepelijk ecologisch en economisch interdependent — zij hebben gedeelde belangen bij dezelfde riviersystemen, kustlijnen, energie-infrastructuur en agrarische netwerken die niet met méér militarisering kunnen worden ontkoppeld. Duurzame veiligheid kan worden bereikt door de wederzijdse afhankelijkheden te erkennen en ze in creatieve nieuwe institutionele vormen te verankeren (Barnett & Adger, 2007; Dalby, 2014).

 

Ten tweede speelt een onderliggende Koude-Oorlogslogica mee binnen de westerse strategie. Onder secretaris-generaal Mark Rutte, die sinds oktober 2024 aan het hoofd van de NAVO staat, wordt deze polarisering opnieuw sterk uitgesproken. In recente uitspraken heeft Rutte benadrukt dat Oekraïne gesteund moet blijven worden om zijn weerbaarheid te verhogen en zichzelf te beschermen tegen de Russische dreiging. Deze doctrine-geladen positionering, gestoeld op het principe “wij tegen hen”, bevestigt eerder machtsconstructen dan dat ze interdependentie onderkennen (Mearsheimer, 2014). Bovendien vergroten ze de kans op militaire en nucleaire confrontaties.

 

Vanuit de securitisatietheorie (Buzan, Wæver, & de Wilde, 1998) kan dit “stekelvarken”-model kritisch worden bekeken. Rita Floyd (2019) benadrukt dat securitisatie enkel moreel gerechtvaardigd is wanneer zij proportioneel is en daadwerkelijk bijdraagt aan een duurzame bescherming van bevolkingen. De militarisering van Oekraïne voldoet niet aan deze criteria: zij bevriest de noodzakelijke dialoog in een militair paradigma en verhindert de ontwikkeling van een oplossingsgerichte samenwerking. In plaats van vertrouwen op te bouwen op basis van wederzijdse afhankelijkheid, embedt dit model vijandschap en verhoogt het de kans op escalatie. Veiligheid vraagt om dialoog en gezamenlijke inbeddingsstructuren, militarisering verhardt posities vanuit een permanente dreiging — een recept om de aanpak van een probleem uit te stellen, niet op te lossen.

 

De metafoor van het stekelvarken illustreert hoe de eenzijdige focus op militarisering duurzame veiligheid ondermijnt, omdat zij de gedeelde afhankelijkheden negeert, de weg naar structurele samenwerking afsluit en daarmee de gedeelde verantwoordelijkheden ontloopt.

 

_Naar hybride politieke structuren: ecologie als veiligheidsvraagstuk

Conflicten zoals in Israël-Palestina en Oekraïne-Rusland zouden door de internationale gemeenschap niet enkel als een tragedie, maar ook als een katalysator moeten worden gezien. Zij maken duidelijk dat de bestaande veiligheidsarchitectuur – gestoeld op statelijke soevereiniteit en Koude-Oorlog-logica – structureel tekortschiet (Buzan et al, 1998). In plaats van dergelijke crisissen in verouderde categorieën te duwen, zouden zij moeten worden aangegrepen om nieuwe, hybride politieke netwerkstructuren te ontwerpen die vertrekken vanuit de ecologische realiteit van bevolkingen (Haas, 2004).

 

De enige duurzame uitweg ligt in de aanvaarding van interdependentie en het normatief handelen dat daaruit voortvloeit. Dit betekent vertrekken vanuit het begrip commons: gedeelde hulpbronnen en systemen die collectief beheerd moeten worden (Ostrom, 1990). Interdependentie vraagt om het expliciet erkennen van wederzijdse afhankelijkheden en verantwoordelijkheden, die noch door eenzijdige machtspolitiek, noch door louter legalistische verdragen voldoende gewaarborgd kunnen worden.

 

Dit betekent dat internationale instellingen zich niet langer primair moeten richten op de belangen van staten, maar op die van bevolkingen en hun levensvoorwaarden. Wat centraal moet staan, is de vraag hoe water, energie, voedselzekerheid en biodiversiteit op een duurzame en gedeelde wijze kunnen worden beheerd. Ecologie en veiligheid zullen in de 21e eeuw steeds nauwer met elkaar verweven raken: de bescherming van natuurlijke hulpbronnen en de stabiliteit van samenlevingen zijn niet langer te scheiden. Ecologische problemen kunnen conflicten versterken, maar niet noodzakelijk als ze met creativiteit worden aangepakt (Homer-Dixon, 1999).

 

Concreet vergt dit verregaande institutionele hervormingen. De Verenigde Naties zouden hierbij een sleutelrol kunnen spelen, maar enkel indien het huidige vetosysteem wordt afgeschaft, dat mondiale besluitvorming blokkeert en de facto de obsolete machtspolitiek institutionaliseert. Parallel daaraan vraagt de veiligheidsarchitectuur in Europa en daarbuiten om een grondige herdefiniëring. De NAVO kan niet langer functioneren als een exclusieve alliantie die Rusland en andere actoren structureel uitsluit. Het is een nodige transformatie naar een open, inclusieve organisatie waarin gezamenlijke ecologische en veiligheidsbelangen centraal staan.

 

Ik suggereer een Transatlantische Verdragsorganisatie (TAVO) als oplossing in de vorm van een moreel gedachte-experiment. Zo’n horizon maakt duidelijk hoe een veiligheidsstructuur er zou kunnen uitzien wanneer zij vertrekt vanuit ecologische interdependentie in plaats van exclusieve allianties. In een TAVO-model wordt agonisme niet onderdrukt, maar vertaald naar concrete ecologisch-pragmatische oplossingen: conflicten worden erkend, maar ingebed in institutionele vormen die gedeelde levensaders duurzaam beheren. Tegelijkertijd sluit dit model niemand uit, aangezien uitsluiting ecologisch contraproductief werkt, samenwerking ondermijnt en conflicten in de hand werkt.

 

De TAVO is geen blauwdruk voor onmiddellijke institutionele hervorming, maar een normatieve richting die de huidige veiligheidsarchitectuur ter discussie stelt. Het illustreert hoe een alternatieve ordening zou kunnen functioneren wanneer veiligheid niet langer wordt gezien als een militaire afschrikking en exclusieve soevereiniteit, maar als een erkenning van wederzijdse afhankelijkheid en gedeelde verantwoordelijkheid.

 

_Conclusie

De analyse maakt duidelijk dat de huidige veiligheidsdoctrines geen duurzame oplossingen bieden, maar de kans op militaire en zelfs nucleaire escalatie vergroten. Deze impasse wordt versterkt door instituties die verouderde machtsstructuren reproduceren. Politiek is dit contraproductief, omdat noodzakelijke samenwerking wordt verhinderd; moreel is het onverantwoord, omdat bevolkingen onnodig worden blootgesteld aan permanente dreiging.

 

De dominante voorstellen blijven gevangen in de statelijke logica. Zo vraagt Poetin dat Oekraïne Loehansk en Donetsk opgeeft, de frontlijnen in Cherson en Zaporizja bevriest en de annexatie van de Krim erkent. Ook Donald Trump suggereerde dat Oekraïne de Donbas moet afstaan en dat een NAVO-lidmaatschap moet worden uitgesloten. Deze voorstellen reduceren gedeelde ecologische en economische systemen tot een territoriale koehandel, terwijl precies die reductie structurele instabiliteit in stand houdt. Vanuit een ecologisch-pragmatische visie zouden deze gebieden echter niet langer worden beschouwd als objecten van exclusief bezit, maar als zones van interdependentie. Door ze expliciet als zodanig te behandelen – met institutionele mechanismen die gedeelde levensaders zoals water, landbouwgrond en haventoegang gezamenlijk beheren – kan het conflict rond deze regio’s worden ontzenuwd en omgevormd tot samenwerking.

 

Het ecologisch pragmatisme biedt daarmee een alternatief door veiligheid te herdefiniëren als het gezamenlijk beheren van levensaders. Het verschuift de aandacht van territoriale controle en militaire afschrikking naar institutionele vormen die interdependentie erkennen en ondersteunen. Daarmee fungeert het niet alleen als analytisch kader, maar ook als normatieve oriëntatie voor een rechtvaardige en duurzame internationale orde.

 

Het gedachte-experiment van een Transatlantische Verdragsorganisatie (TAVO) illustreert deze horizon. In een dergelijk model wordt agonisme, in de zin van Mouffe’s (2000) pleidooi voor een democratisch omgaan met conflict, niet onderdrukt maar vertaald naar ecologisch-pragmatische oplossingen. Cruciaal is dat niemand structureel wordt uitgesloten, omdat uitsluiting ecologisch en politiek contraproductief werkt. Het idee van de TAVO staat daarmee symbool voor een bredere transitie: weg van exclusieve, op machtsevenwicht gebaseerde veiligheidsarchitecturen, naar een open en inclusieve structuur waarin gedeelde kwetsbaarheden en interdependenties het uitgangspunt vormen.

 

_Referentielijst

Barnett, J., & Adger, W. N. (2007). Climate change, human security and violent conflict. Political Geography, 26(6), 639–655. https://doi.org/10.1016/j.polgeo.2007.03.003

Berkes, F., Colding, J., & Folke, C. (Eds.). (2003). Navigating social-ecological systems: Building resilience for complexity and change. Cambridge University Press.

Biermann, F., & Pattberg, P. (2008). Global environmental governance: Taking stock, moving forward. Annual Review of Environment and Resources, 33, 277–294. https://doi.org/10.1146/annurev.environ.33.050707.085733

Buzan, B., Wæver, O., & de Wilde, J. (1998). Security: A new framework for analysis. Lynne Rienner.

Charap, S., & Colton, T. J. (2017). Everyone loses: The Ukraine crisis and the ruinous contest for post-Soviet Eurasia. Routledge.

Conca, K., & Dabelko, G. D. (Eds.). (2002). Environmental peacemaking. Woodrow Wilson Center Press.

Dalby, S. (2013). Rethinking geopolitics: Climate security in the Anthropocene. Global Policy, 5(1), 1–9. https://doi.org/10.1111/1758-5899.12074

Dietz, T., Ostrom, E., & Stern, P. C. (2003). The struggle to govern the commons. Science, 302(5652), 1907–1912. https://doi.org/10.1126/science.1091015

Floyd, R. (2019). The morality of security: A theory of just securitization. Cambridge University Press.

Folke, C. (2006). Resilience: The emergence of a perspective for social–ecological systems analyses. Global Environmental Change, 16(3), 253–267. https://doi.org/10.1016/j.gloenvcha.2006.04.002

Haas, P. M. (2004). Addressing the global governance deficit. Global Environmental Politics, 4(4), 1–15.

Hendrix, C. S., & Brinkman, H. J. (2013). Food insecurity and conflict dynamics: Causal linkages and complex feedbacks. Stability: International Journal of Security and Development, 2(2), Article 26. https://doi.org/10.5334/sta.bm

Homer-Dixon, T. F. (1999). Environment, scarcity, and violence. Princeton University Press.

Ide, T. (2019). The impact of environmental cooperation on peacemaking: Definitions, mechanisms, and empirical evidence. International Studies Review, 21(3), 327–346. https://doi.org/10.1093/isr/viy014

Mearsheimer, J. J. (2014). Why the Ukraine crisis is the West’s fault: The liberal delusions that provoked Putin. Foreign Affairs, 93(5), 77–89.

Mouffe, C. (2000). The democratic paradox. Verso.

Moyer, J. D., Bohl, D. K., & Turner, S. (2022). The global food crisis: Ukraine, climate change, and the new challenges to food security. Journal of International Affairs, 75(2), 45–60.

Ostrom, E. (1990). Governing the commons: The evolution of institutions for collective action. Cambridge University Press.

Ostrom, E. (2009). A general framework for analyzing sustainability of social-ecological systems. Science, 325(5939), 419–422. https://doi.org/10.1126/science.1172133

Scholvin, S. (2011). Geopolitics of regional power: Geography, economics and politics in Southern Africa. In Monitoring Regional Integration in Southern Africa Yearbook.

Smith Stegen, K. (2011). Deconstructing the “energy weapon”: Russia’s threat to Europe as case study. Energy Policy, 39(10), 6505–6513. https://doi.org/10.1016/j.enpol.2011.07.051

Toal, G. (2017). Near abroad: Putin, the West and the contest over Ukraine and the Caucasus. Oxford University Press.

Von Cramon-Taubadel, S., & Nivievskyi, O. (2021). Agriculture in Ukraine: Crisis and recovery. In S. von Cramon-Taubadel, S. Zorya, & L. Striewe (Eds.), Handbook of agricultural economics in transition economies (pp. 213–240). Routledge.

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.